__WIKIA_BANNER__
Wikipedia | |||||||
|
Tezamen met Gardulf vermeld in 885, beiden als graven van Friesland en betrokken bij de moord op Godfried de Noorman (885), die door Karel 'de Vette' tot heerser van Friesland werd gemaakt. Gerulf ontving op 4 aug 889 van koning Arnulf van Karinthië, koning van Oost-Friesland, goederen 'inter Renum et Suithardeshage' (wellicht tussen Katwijk en Schoorl), gelegen in zijn graafschap, dat dan ook in deze streken gezocht zou moeten worden. De naam Holland als naam van een graafschap wordt pas voor het eerst in 1101 genoemd. Voor die tijd, tot in de 11de eeuw, worden de bewoners van het huidige Holland gewoon Friezen genoemd. Sinds Karel Martel (689-741) was het Frankische gezag in dit gebied stevig gegrondvest, maar in de 9de eeuw werd het ernstig aangetast door de Noormannen. Pas in 885 kwam hieraan een einde door de moord op Godfried de Noorman. In deze moord had graaf Gerolf (Gerulf) een actief aandeel. Het grafelijk gebied van deze Gerolf moet in ieder geval ten noorden van de Rijnmond hebben gelegen en waarschijnlijk in Kennemerland. In de loop van de verdere geschiedenis van dit Grafelijk Huis werd dit gebied eerst in het zuiden en vervolgens in het oosten en noorden uitgebreid. Graaf Gerolf ontving als beloning voor zijn rol bij het verdrijven van de Noormannen van de Oostfrankische koning Arnulf op 4 augustus 889 een aantal goederen in volle eigendom. Het betrof in het ene geval een goed buiten zijn graafschap, in Teisterbant, bestaande uit een aantal hoeven en huizen in onder andere Tiel, Aalbug en Asch. Dit goed kwam na de dood van Gerolf ten goede aan zijn zoon Waldger. In het andere geval betrof het een goed binnen zijn graafschap. Dit laatste goed, bestaande uit een bos en een bouwakker, ergens gelegen tussen de monding van de Oude Rijn en (vermoedelijk) Bennebroek, kwam na zijn dood ten goede aan zijn zoon Dirk. Een gedicht uit omstreeks 1120, waarin de graven uit het Huis genoemd worden, begint met: "De eerste Dirk, broer van Waldger, was een roemrijk man ......" In een ander werk staat van deze Waldger beschreven: "Waldgarius Freso, Gerilfi filius", hetgeen zoveel betekent als "Waldger de Fries, de zoon van Gerulf". Daarmee wordt Gerolf gezien als de vader van Dirk I en als de stamvader van het Hollandse Huis. Bekend is dat zoon Waldger, die in 936 overleed, ouder was dan zoon Dirk. Vreemd is echter dat Waldger zijn enige zoon Radboud noemt. Ook in die tijd zal het gebruikelijk zijn geweest dat de oudste zoon de naam krijgt van zijn grootvader van vaders zijde. Hij zou dan volgens deze traditie Gerolf genoemd moeten zijn. Ook is het vreemd dat Waldger, als oudste zoon, zijn vader Gerolf niet opvolgt in diens gebied, maar dat de tweede zoon, Dirk, dat wel doet. Daarnaast onderhield Waldger nauwe banden met de Utrechtse bisschop Radboud (900-917) die afstamt van de Friese koning Radboud die in 719 stierf. Om deze redenen oppert Dijkstra in zijn boek 'Een Stamboom in Been' dat Gerolf niet de vader van de broers Waldger en Dirk was, maar slechts hun pleegvader. 'Filius' zou hier dan ook de betekenis 'pleegzoon' kunnen hebben. Afgaande op de mogelijkheid dat Waldger bij de geboorte van zijn zoon zijn werkelijke, en dus ook broer Dirks vader, zou hebben vernoemd, zou er dus naar een Radboud als hun echte vader moeten worden gezocht. De enige die daarvoor in de geschiedenis in aanmerking kan komen is een Radboud, Heer van Nederfriesland, die in 874 samen met Raginer, de hertog van Hasbain en Henegouwen, Walcheren heeft getracht te verdedigen tegen de invallende Noormannen. Radboud werd in deze strijd nagezeten tot in zijn eigen gebied en sneuvelde. In een dergelijk geval zullen de eventuele minderjarige kinderen van deze Radboud (Waldger en Dirk ?) door een familielid als pleegvader kunnen zijn opgevoed. Deze zou als voogd ook het gebied beheren dat aan de oudste zoon Waldger nagelaten werd. Dat Gerolf zijn eigen graafschap vervolgens aan de tweede zoon naliet zou verklaarbaar kunnen zijn indien Gerolf zelf kinderloos bleef. Met deze redenatie zouden een hoop zaken, die zich voorheen niet echt lieten verklaren, op hun plaats kunnen vallen. NL 1949 kol 268: Gerulf en een zekere Gardulf waren graven in Friesland; hun graafschap omvatte een deel van dat land, maar behalve dáár hadden zij ook aanzienlijk grondbezit in het gebied van het latere Nedersticht van Utrecht. Dat was geheel in de geest van die tijd, die de machthebbers van toenmaals deed streven naar allodiaal groot-grondbezit ook buiten hun eigenlijke stamland ten einde door de excentriciteit hunner bezittingen de mogelijkheid te scheppen om, wanneer zij van hun stamland werden beroofd, elders steunpunten te vinden (Boeren: De oorsprong van Limburg en Gelre pag. 139 sqq) tot nieuwe machts-ontplooiing en aldus weder tot aanzien en welstand te komen. Men kan het beschouwen als een oude vorm van risico-verzekering voor macht en bezit. Hun land, in het latere Nedersticht, was in bezit gekomen van de Denen Heriald en zijn broeder Roric en werd na de dood van de laatste, in 882, door Karel de Dikke afgestaan aan de Deensen hertog Godfried. Daaronder behoorde om. de villa Dorestad (= Wijk), welk een goed deel uitmaakte van den pagus Opgoi. Beide Friese graven Gerulf en Gardulf werden aan Hertog Godfried ondergeschikt; weinige jaren later, in 885, werd laatstgenoemde vermoord en kwam aan de heerschappij der Noormannen, niet echter aan hun strooptochten, een einde. Bij deze moord schijnt Gerulf de hand in het spel te hebben gehad, zodat de heerschappij over Kinnen (Kennemerland) , waarvan Gerulf in 889 in het bezit wordt gevonden, misschien het loon voor zijn aandeel daarin is geweest. Gerulf en zijn jongste zoon Diederik zijn de stichters geweest van het Hollandse Gravenhuis; Waldger, de oudste zoon van Gerulf, werd graaf in een gouwen-complex in midden-Nederland. Abdij van Egmond; toegangsnummer: 356; 4. Regestenlijst:
889 Augustus 4 (pridie Nonas Augusti actum Franconofurth) Arnolfus, koning, schenkt aan zijn graaf Gerolfus op diens verzoek tussen den Rijn (Renum) en Switherdeshaga in diens graafschap een woud en een stuk bouwland in Nordtla en Osprehtashem, een stuk land (hoba) in Bodokenlo, twee stukken land in Alburch, een stuk land in Hornum, een hoeve (mansa) in Huvi, een hoeve in Tecle en een hoeve in Alke, zulks met de goederen die daarbij horen. Afschrift (Inv.no. 3, fol. 3 vo).